(oorspronkelijk gepubliceerd in november 1999)
Kort na de val van de Muur verhuisde ik van Genève naar Oost-Berlijn. Een aantal Nederlandse media wilde iemand ter plekke hebben. De DDR, na het openen van de Muur een machteloos fossiel, was een plek geworden waar je als journalist eindelijk je werk kon doen zonder een spoor van vernielingen achter te laten. Zo werd ik de laatste Nederlandse fulltime correspondent in een land dat, naar later zou blijken, geen lang bestaan meer was beschoren.
(DDR perskaart)
Hoewel ideologisch tandeloos geworden, werkte het staatsapparaat nog als voorheen. Het ministerie van buitenlandse zaken wees me een woning toe. Ik kreeg snel een telefoonaansluiting – de speciale voor buitenlanders, niet de gedeelde lijn met je buren waar gewone Oost-Duitsers het na jaren wachten mee moesten doen. M’n auto werd razendsnel door de keuring geloodst. Ik kreeg de speciale kentekenplaten voor buitenlandse correspondenten – voor de val van de Muur maakte dat het volgen van de schaarse westerse journalisten in de DDR extra makkelijk.
De Muur stond er nog steeds, die eerste maanden van 1990, en het aantal doorlaatposten voor het verkeer was beperkt. Gevolg: ellenlange files. Niet getreurd; mijn blauwe kentekenplaten en perskaart gaven me het recht de rij wachtende auto’s van Oost naar West te negeren, wat me overigens in toenemende mate op boze gebaren en getoeter van de minder geprivilegieerde burgers uit Oost-Berlijn kwam te staan. Alleen bij Checkpoint Charlie, als voorheen een exclusieve controlepost voor niet-Duitsers, was het business as usual.
(Een speciaal kenteken voor buitenlandse correspondenten (=QA) in de DDR. 45 staat voor Nederland, 02 is het volgnummer)
Het was een fascinerende tijd, zowel beroepsmatig als privé. De historie lag op straat voor het oprapen. De ene na de andere voorheen gesloten bladzijde werd opengeslagen. Soms letterlijk – zoals in het geval van de jarenlang verborgen metro-ingangen in de Friedrichstrasse. Het was nog een land waar de troepen van de Sovjetunie aanwezig waren.
De nieuwe generatie Oost-Duitse politici, meestal aandoenlijke amateurs uit de oppositiegroepen, waarvan deze en gene achteraf toch voor de Staatssicherheit (Stasi) bleek te hebben gewerkt. De Nederlandse cartoonist Fritz Behrendt die me bijna achteloos vertelde dat hij het basisontwerp van het DDR-embleem had gemaakt in opdracht van Erich Honecker, destijds hoofd van de communistische jeugdbeweging. Alleen de passer was niet van Behrendt’s hand.
Het straatbeeld veranderde bijna per dag. De eerste winkeltjes van beginnende privé-ondernemers. De supermarkten, eerst nog gevuld met merkwaardige en simpele producten van eigen bodem die vervolgens van de markt gevaagd werden door West-Duitse producten nadat de monetaire eenwording een feit was. Maar ook heel simpele dingen, de geur van de tweetaktbenzine van de Trabantjes, het eigen Oost-Duitse sociale leven, zo anders dan in West-Duitsland. Simpel, hartelijk. De zwakke straatverlichting en het rustige straatbeeld dat bij terugkeer van een avondje stappen in het drukke West-Berlijn associaties opriep met zwart-wit films uit de jaren ’50.
Na de Duitse eenwording in oktober 1990 werd in Berlijn alles vrij snel ‘gewoon’. Laatst was ik voor mijn werk terug in het oostelijk stadsdeel. De unieke gebouwen aan de Karl Marx Allee waren gerenoveerd; ook ‘mijn’ flatgebouw bij het Hauptbahnhof had een verfje gekregen. Maar de mensen… Nog steeds meende ik een duidelijk uiterlijk verschil tussen Oost- en West-Berlijners te zien. Het kapsel, en vooral de kleding. Het verschil tussen De Bijenkorf en C&A; tussen Amsterdam-Noord en Zuid; tussen het Gooi en Oost-Groningen als u begrijpt wat ik bedoel.